top of page

PlugPlug Georgie: Bikepacking in de Kaukasus

Onze parcoursbouwer genoot de voorbije twee weken van het eten, de wijn en de gastvrijheid in Georgië. Z'n zelfgebouwde parcours bracht hem van de steppe naar de wijngaarden en van de wijngaarden naar fenomenale gravelcols in de Kaukasus. Hieronder z'n verslag.




Dag 1: Rustavi - Udabno


De taxichauffeur op weg naar Rustavi had vier maanden in Bachmut gevochten aan de kant van de Oekraïeners. Als hij het over Russen had, maakte hij hetzelfde handgebaar als voor de slangen op de steppe: zijn wijsvinger over zijn hals, alsof het een mes was. Z’n waarschuwing bleek gelukkig niet nodig: slangen ben ik niet tegengekomen, Russen eigenlijk ook niet.

Veel medemensen ontmoet je op zo’n steppe natuurlijk ook niet. Je eigen schaduw is zelfs de enige schaduw die er is. Toch leven hier al sinds de zesde eeuw monniken in rots woningen. Hun sfeervolle kerkjes konden af en toe wat verkoeling brengen. Met frisse tegenzin knipte een monnik zelfs het licht voor me aan, zodat ik de iconen kon bewonderen.

Vlakbij het grootste klooster - dat van Lavra - lijkt het alsof Francis Alys de aarde rood heeft gekleurd met metersbrede verfkwasten. Z’n kunstwerk zou ook een metafoor kunnen zijn voor de goed bewaakte grens met Azerbaijan, een paar honderd meter verder. Toch bleek dit gewoon een kunstje van de natuur.

Superontwikkeld is de toeristische infrastructuur in deze uithoek van Georgië nog niet. De monniken verkopen kaarsen en hebben het flessenwatermonopolie in kilometers omtrek, maar voor een overnachtingsplaats moest ik nog vijftien kilometer verder. Zo kwam ik terecht bij een grootmoeder die de zorg voor haar kleinkind combineert met de zorg voor haar varkens en koeien en onder de naam “wine valley” een kamer verhuurt en een heerlijk avondmaal op tafel tovert. Enige minpuntje: geen wijn in huis. Nomen non est omen. Morgen beter!



Dag 2: Udabno - Sighnaghi


Onweer. Oorverdovend gedonder had me een halve nacht wakker gehouden. De steppe was herschapen in een modderpoel. Mist beperkte het zicht tot vijftig meter. De avonturenroute binnendoor leek me in die omstandigheden een slecht idee. Plan B: asfalt.

Als parcoursbouwer ben ik het wel aan m’n stand verplicht om origineel uit de hoek te komen. Ik was dan ook blij een stuk grote baan via een binnenwegje af te kunnen snijden. Eerst op redelijk asfalt, dan op redelijke gravel en dan op een minder redelijk laagje modder en grind dat op nooit geziene wijze aan m’n banden, tandwielen en ketting bleef plakken. Binnen de kortste keren kraakte alles. Verder fietsen had geen zin.

Voor dit soort van momenten had ik Suzy suikerwafels bij. Ik at er een, waste m’n fiets, smeerde m’n ketting, liet alles in 1-2-3 weer vol modder lopen, poetste m’n fiets een tweede keer, smeerde m’n ketting, trok m’n wandelschoenen aan, droeg hem een kilometer lang tot de grote baan en smeerde 'm.


Fietsen langs die halve autostrade bleek beter mee te vallen dan gedacht. Los van een leerrijke inkijk in het ambacht van het meloenstapelen, was het ook een voordeel dat driekwart van de loslopende honden mankte en een heilige schrik had voor alles op wielen. De nadelen: vrachtwagens met een extreem luide tuuuuuutttt! en voorbijstekende tegenliggers zonder tuuuutttt! Toen ik dertig kilometer meloenstapelaars overleefd had, stampte ik de modder van m’n schoenen, parkeerde m’n fiets tussen een paar Mercedessen en trakteerde me op een driesterrenlunch. Lam met dragon.

Een half uurtje verder lag Sighnaghi. In dit lieflijke stadje verdrongen Chinese, Russische en West-Europese toeristen zich voor de meest Instagram-proof selfie. Ondertussen focuste ik verder op eten en drinken. De Georgische keuken is zonder meer fantastisch. De spotgoedkope natuurwijnen zijn wereldklasse.

Bij een glaasje wijn (her)lees ik vanavond Nino Haratischwili’s monumentale “Het achtste leven”. In hoofdstuk 1 beschrijft ze de legende die de ontstaansgeschiedenis van Georgië schetst als Gods eigen vakantieparadijs, vol sappige vruchten en de beste wijn ter wereld. De komende dagen fiets ik door het stukje van dat paradijs waar die fenomenale wijnen worden verbouwd. De kans dat ik nog suikerwafels zal bovenhalen lijkt me klein…



Dag 3: Sighnaghi - Napareuli


In een kritisch essay over reizen anno 2023 stelt Katrin Swartenbroux de pertinente vraag waarom we in het verre buitenland foto’s trekken van voordeuren, stoeptegels en wegwijzers terwijl we dit thuis niet doen. Zoek ik een bevestiging van exotische clichés wanneer ik twee rokende mannen wil vereeuwigen die onder een fotogenieke roze struik helemaal opgaan in een bordspel? Wanneer ik twee zwartharige meisjes opmerk die allebei in een ravissant geel kleedje en met veel flair door een boerengat flaneren? Wanneer ik een lada zie met een hooibaal op het dak en in die symmetrische compositie een moedige poging zie om een blikken doos om te vormen tot een blokkenpiramide?

Los van al dat moois dat al die Georgiërs in Georgië doen, ben ik geïntrigeerd door de diversiteit aan landschappen in dit land. Gisteren stak ik een heuvel over en maakte de dorre steppe plots plaats voor tropisch aandoende tuinen met fruit, bloemen en palmen. Vandaag daalde ik door een weelderig bos af naar de wijngaarden van de Alazani vallei: vier verschillende landschappen in nog geen vijftig kilometer.

Kakhetie - waar ik nu ben - wordt wel eens het Toscane van Georgië genoemd. Toen ik vanmiddag heerlijke wijn zat te nippen met uitzicht op de Kaukasus en krekels hoorde tsjirpen en airco’s hoorde zoemen begon ik te snappen waarom. En toen ik zag dat mijn bestelling van varkensvlees een kok noopte om een vuur op te stoken om op de gloeiende kolen een saté klaar te maken, was ik helemaal mee. De liefde voor - en de trots over - de keuken doet hier erg Italiaans aan.


Tussen de prachtige fresco’s van de kerk van Gremi ontwaakte ik uit die Toscaanse droom. In de Sovietjaren was religie hier taboe. Vandaag stonden twee priesters bijbelteksten te zingen voor drie parochianen. De kleinschaligheid van die kerkdienst vond ik enorm krachtig. Die vijf mensen waren enkel hier omdat het iets voor hen betekende. Ik werd gevraagd een kaarsje te ontsteken en mocht daar zeker niet voor betalen. Het monotone gezang drong door tot m’n atheïstische ziel.

Een kampeerder ben ik niet. Ik slaap vannacht in het hotel van een van de eerste wijngaarden die na 1991 terug aan de slag ging met de eeuwenoude techniek om wijn te maken in kleien potten die ze hier qvevri’s noemen. Aan het zwembad kan die wijn enkel per halve liter besteld worden. Afhankelijk van de druif die je kiest, kost een karaf omgerekend twee of drie euro. Voor nog een paar euro extra worden je gastronomische hoogtepunten voorgeschoteld.

Nu de zon terug schijnt en ik voor geen geld even beneveld ben dan de Kaukasus in de voormiddag, durf ik na een deugddoende plons te stellen dat Toscane met wat goede wil het Georgië van Italië is…



Dag 4: Napareuli - Tianeti


Het katerritje van vandaag bestond uit twee delen. Eerst mocht ik 40 kilometer op de grote plaat knallen tot in Akhmeta. Daar moest ik geld afhalen en proviand inslaan voor de dagen die komen. Bankautomaten en supermarkten zullen niet dik meer gezaaid zijn. Daarna mocht ik met m’n lichtste verzetje de bergen in. Voor het eerst meer dan duizend meter boven de zeespiegel. Een lachertje in een land met vijfduizenders

Zowel in de vallei als in de beboste bergen stootte ik op architecturale parels. In de kloosterkerk van Alaverdi was ik vooral betoverd door de honderden zwaluwen die constant binnen- en buitenvlogen. In Kvetera pakte de omgeving me dan weer in. Op een godvergeten plek pronkte een duizendjarig minigebedshuisje tussen de muren van een verkruimelende citadel.

De klim viel beter mee dan gedacht. Het gravel dat ik op streetview had gezien was vervangen door rimpelloos fluisterasfalt. Twee uitdagingen bleven over: hitte en honden. Dorpelingen met parasols keken me verbaasd aan als ik voorbij kwam gepuft. Een vriendelijke automobilist escorteerde me na een Babylonische spraakverwarring - ik spreek al drie woorden Georgisch en “ja ne ponemaju” is zo ongeveer het enige Russisch dat ik nog versta - voorbij twee herdershonden die een kudde koeien bewaakten tegen wolven en fietsers.

In Tianeti kreeg ik een bijzonder warm welkom van Maka. Na de decadentie van gisteren voelde het gastenverblijf van deze lerares Engels aan als een detoxkliniek. Ze schotelde me op haar patio een avondmaal voor met verse groenten uit eigen tuin en serveerde daar een grote karaf sap bij. “No Nicky, wine is not good for you”.

Het voordeel van fietsen in dit land is niet alleen dat je veel meer kunt eten, maar ook dat je op plekken komt waar je anders niet zou komen. In Georgië valt het me op hoe hard die tussendoorplekken economisch verstrengeld zijn met West-Europa. In Tbilisi geraakte ik bijvoorbeeld aan de praat met een Russin die voor 400 euro in de maand werkt voor een bedrijf dat vanuit een buitenwijk van de hoofdstad de logistiek achter vrachtvervoer tussen Spanje en de rest van Europa regelde. Op m’n eerste fietsdag passeerde ik in Rustavi een enorme markt voor tweedehandsauto’s uit onze contreien. En vandaag vertelde Maka me dat de meeste jongeren hier in Tianeti migreren naar Tbilisi, de VS of Polen. “I live here with old people, Nicky". Je Spaanse tomaat, je oude auto en je Poolse loodgieter die in zijn thuisland vervangen wordt door een Georgische: ze laten hier hun sporen achter. En Nicky? Die is blij dat hij hier is :-)



Dag 5: Tianeti - Korsha


De waan dat ik gisteren in een detoxkliniek overnachtte smolt toen ik de man des huizes zag aankomen met sigaretten en een plastic fles van 2,5 liter (!) Kazbegi bier. Telkens ik nog maar van m’n glas genipt had, was het zijne al leeg en dwongen z’n dorstige ogen me om het mijne leeg te kappen zodat hij bij kon schenken. “Drink, Nicky, drink!” Het tempo lag hoog. De toasts waren kort. Op de vrijheid! Op de vriendschap! Op de liefde! “Now you will have very good sleep, Nicky”. Vijf keer naar de WC...

Tegen m’n verwachtingen in, bleek het prachtig fietsen in het voorgeborchte van de Kaukasus. De toppen zijn hier nog afgerond, maar de boomgrens ligt al binnen handbereik. Hooimijten en kuddes schapen geven kleur aan het landschap. Het lijken wel de Vogezen, maar dan zonder motards en op glad asfalt.

Ik fietste stroomopwaarts de vallei van de Aragvi in. Geleidelijk aan werd de rivier smaller, het wegdek slechter en de bergen hoger. In de lucht hing een gier. Langs m’n oor scheerde een kraai.

Maka had me gisteren gewaarschuwd voor het stugge en stuurse karakter van de bergbewoners. M’n eerste ontmoeting bleek dat stereotype te bevestigen. Een beer van een vent was aan het basketballen tegen de muur van m’n overnachtingsplek en achtte me amper een blik waardig toen ik aan kwam fietsen. Hij was een kop groter dan ik en een pak struiser en sprak Engels in twee- of drielettergrepige zinnen. “You look room? I ask mom”.


Die moeder heette Nina en wist me meteen te ontdooien. Met een enorme smile vroeg ze of ik Frans sprak. In de meest eloquente volzinnen antwoordde ze ook op de vragen die ik nog niet had gesteld. Uit de keuken haalde ze verse yoghurt en drie stukken taart en wees me de waterkoker aan om koffie te maken

Dit soort gastenverblijven gunnen me een inkijk in het alledaagse leven van verschillende generaties Georgiërs en het sérieux waarmee ze de gastvrijheid vieren. Denk je dat ik gisteren voor dat bier mocht betalen en al het eten dat daarbij hoorde? Uiteraard niet.

Detoxen zit er vermoedelijk ook vanavond wel niet in. Ik zette koffie met de fles water die naast de waterkoker stond. Dat bleek uiteindelijk chacha. Geen water, maar vuurwater. De avond is nog jong…


Dag 6: Korsha - Shatili


Gisteren eindigde inderdaad zoals eergisteren. In een onderonsje met Litouwers, een Amerikaanse en de Georgische gastvrouw en -heer zou het diner uiteindelijk vier uur duren. In een mix van Russisch, Engels en Frans verstond iedereen aan tafel elkaar. Het voorgerecht: borsjt. Het hoofdgerecht: aubergine met walnotenpasta, kip met pruimensaus, salade en khachapuri (warm brood met gesmolten kaas en kruiden). Als dessert: warme notentaart en watermeloen. Allemaal even lekker en weggespoeld met veel te veel sterke drank en bodemloze glazen wijn uit de tuin van de gastheer. Kostprijs van deze gezellige schrans- en zuippartij: tien euro…


De ideale voorbereiding voor de rit van vandaag was dat niet. Ik trok wellicht naar de wildste en ruwste plek waar ik ooit met de fiets naartoe ging sinds de sluiting van Dancing Atmoz in Vosselaar. De weersvoorspellingen waren erg variabel, maar volgens de grootste gemene deler mocht ik me vanaf de middag aan onweer verwachten. De gastvrouw drukte me bij het afscheid nog eens op het hart ook voorzichtig te zijn voor herdershonden. “Ils peuvent tuer des ours, tu sais”. Precies het duwtje in de rug dat ik nodig had.

Met drie keien in m’n achterzak, m’n regengerief binnen handbereik en een klein hartje trok ik vroeg op pad. Het asfalt maakte snel plaats voor gravel. Steeds hoger en hoger. Steeds meer haarspeldbochten. Steeds fenomenalere uitzichten. De Datvijvari Pas: 2661 meter boven de zeespiegel. Wat! Een! Gravelcol!

Aan de andere kant van de pas blonk Khevsuretie. Naar deze streek was ik erg nieuwsgierig. De col die ik beklom is de enige toegangsweg van het hele gebied en is maar vier maanden per jaar sneeuwvrij. In die vier maanden kan wat verdiend worden aan toeristen, maar wie daarna blijft, zit nog acht maanden vast tussen de sneeuw en is gedoemd te overleven met wat ie heeft. Tussen de primitieve huizen scharrelen wat kippen. Er staan wat bijenkasten. Een winkel is er niet.

In de afdaling doken de eerste verdedigingstorens op. Shatili, waar ik vannacht slaap, is zelfs een conglomeraat van vijftig van die torens. Ze zijn eeuwenoud en maken duidelijk dat een mensenleven hier ooit niet zo veel waard was. Tot na de Eerste Wereldoorlog droegen mannen in deze vallei bij gelegenheid maliënkolders!

Enkel gehuld in een flinterdun laagje lycra fietste ik nog tien kilometer voorbij Shatili. De zon bleef schijnen. M’n stenen bleven in m’n achterzak. Rakelings langs de grens met Tsjetsjenië, lag m’n doel in Mutso. Onderweg ontroerden de plaaghutten me. Die hutten zijn een tiental generaties oud. Bij een epidemie trokken besmette dorpelingen naar een plek buiten het dorp om te sterven. Ze deden dat uit vrije wil, om de anderen niet te besmetten. In Anatori, waar ik ook stopte, is zo een heel dorp uitgeroeid op een jongetje van twaalf na. De menselijke schedels en beenderen die je nu nog in die hutten ziet getuigen dus van veel moed en zelfopoffering, maar ook van de ruwheid van het leven in deze fascinerende uithoek van de Kaukasus.


Misschien dat ik het vanavond dan toch maar wat soberder houd.


Dag 7: Shatili - Roshka


Een hele nacht lang tikte de regen op m’n gemoed. Weerapps gaven slecht weer voor de rest van de dag. Zou ik niet gewoon een extra nachtje in Shatili blijven?

Tijdens het ontbijt zag ik een kans om wat vragen te stellen aan gastvrouw Nana. Ze vertelde me dat ze de winter samen met haar kinderen bij haar moeder in Tbilisi doorbrengt, maar dat haar echtgenoot met vier gezinnen en een oude man in Shatili blijft. Met z’n twintigen zijn ze dan minstens zes maanden afgesloten van de rest van de wereld, van dokters en medicijnen, van vers voedsel en stromend water, en die man dus ook van z’n vrouw. Het miezerde en de bergen waren gewatteerd met slierten mist. In m’n hoofd klaarde het op. Als ik de hardheid van het leven hier zie, wat voor watje ben ik dan als ik me door wat regen laat kennen?

Ik ging ervan uit dat deze kant van de monstercol van gisteren de gemakkelijkste was, maar was uit het oog verloren dat de lopende stukken er ook maar waren omdat de stijgingspercentages elders een keer of tien naar 15-16 percent piekten. Toen ik bij een herder stopte om hem te complimenteren met z’n brave hond, las ik in z’n donkere ogen dan ook de bevestiging van m’n allesbehalvewattigheid.

Ook na de zonnige afdaling kon ik tonen dat ik haar op m’n tanden heb. Volgens m’n profieltje liep de weg naar Roshka acht kilometer omhoog aan zeven procent gemiddeld, maar in de praktijk bleek dat continue vijftien procent omhoog of omlaag. Een mountainbike en een korte broek waren beter geweest, maar ik zwoegde en zweette me een weg omhoog. Ik een watje? Hier zie!

Tot twee herdershonden plots omlaag stormden en achter me aan holden. Met een klimgemiddelde van zes per uur was ik een vogel voor de kat. De stenen in m’n achterzak jeukten, maar uiteindelijk bleef ik al roepend verder gaan terwijl de honden me honderden meters bleven volgen. Ik was bang. De herder deed niets. Uiteindelijk bleken de honden m’n Nederlandse scheldproza dan toch te verstaan en dropen ze af. Oef!

De communicatie met m’n gastgezin verloopt ongeveer even vlot. Ik heb nog een heel klein beetje aan de woordjes Russisch die ik uit de diepste krochten van m’n geheugen kan opvissen, maar toch vooral aan vertaalapps. Die blijken echt te werken. Ik typte daarnet bijvoorbeeld in dat ik wat wou drinken en binnen de kortste keren stond er thee en cake op tafel. Daarna schreef ik dat ik ook wel een douche wou en de man des huizes begon meteen een houtvuur te stoken om de boiler op te warmen.

Tussen de sterke mensen die in deze onherbergzame bergen zonder veel comfort overleven, voel ik me erg klein. Bang voor wat gedruppel. Bang voor wat geblaf. En blij om na ocharme vijftig kilometer m’n geleende sloefen onder tafel te kunnen schuiven voor het zoveelste sublieme avondmaal. En als alles op is, vraagt de app “Do you want something else?”.


In de herdershonden hun ogen durf ik niet kijken, maar in de herders hun ogen weet ik wat te lezen: “Die kwiet in z’n spannend broekske? Wat een watje!”.



Dag 8: Roshkighele Pas (x2)


Er zijn gravelcols en er zijn gravelcols en dan is er de Roshkighele Pas. Met z’n 2968 meter boven de zeespiegel wellicht een van de allerhoogste plekjes in Europa waar je met de gravelfiets redelijk vlot boven geraakt en langs de andere kant naar beneden kan. Volledig omringd door toppen en gletsjers van meer dan 4000 meter, geeft dit echt wel de kick van het hooggebergte.

Vandaag dus eens geen verslag vol alcoholische misdaden tegen m’n gezondheid of uitwijdingen over m’n heerlijke boterhammetjes met confituur. Het profiel en de foto’s spreken voor zich. De superlatieven zijn ondertussen ook gewoon op. Wat je in in dit land met een gravelbike allemaal kan doen: episch.

Last but not least: ik had nog nooit een KOM gehaald op een col. Uiteraard ben ik enorm trots - en dat is nog zacht uitgedrukt - dat ik hier op een dag langs beide kanten de Strava besttijd heb kunnen scherpstellen. M’n aantal foto’s de kilometer lag nochtans nog nooit zo hoog. De verzamelde concurrentie was ook enorm talrijk :-)


Dag 9: Roshka - Kazbegi


De laatste dagen heb ik hier al het een en ander mogen meemaken, maar vandaag sloeg alles. Het begon nog maar eens met een lichte kater. Er was een schaap geslacht in het dorp waar ik verbleef en daar hoorde uiteraard drank bij. Het begon ook met wat gebibber. Op het programma stond de Sadzele Pas. 3060 meter hoog, met meer dan 600 hoogtemeters hike-a-bike. Voor mij een nieuwe ervaring.

Ik fietste waar het kon, maar als het echt steil of stenig werd duwde, droeg of schouderde ik m’n carbonnen ros. Dat ging verbazend goed vooruit. Ik avanceerde zelfs even snel als de Duitse wandelaars met wie ik vanochtend vertrokken was. Het was wel afzien. Ook voor hen. Uit onze poriën stroomde niet alleen zweet, maar ook schaap en chacha.

De afdaling was een groot cadeau. Het pad was veel meer fietsbaar dan ik ooit had durven dromen. Toch kwam ik geen meter vooruit. De besneeuwde bergtoppen en de roofvogels trokken m’n blik omhoog. Laag bij de grond trof ik dan weer orchideeën en honderden blauwe vlinders. Deze glaciale vallei was pure magie

Net toen de natuurpracht me helemaal begeesterde, staken blauwe tentzeilen af tegen de gifgroene bergflanken. In de modder scharrelden kippen en kinderen. Een moeder waste kleren in een teiltje. Uit de schoorstenen en de mannenmonden kringelde rook. Zulke armoedige leefomstandigheden op deze betoverende plek: het sneed m’n ziel in twee.

Na een buitenbandwissel trok ik van Juta verder naar de Tergivallei. Ondanks al die dagen in de Kaukasus stond ik daar toch weer Pfaff. In de avondstond schitterde de allerhoogste berg van Georgië: de Kazbek. Meer dan vijfduizend meter boven de zeespiegel. Meer dan duizend verdiepingen hoger dan waar ik nu stond.

Om een klein beetje dichter bij deze mastodont van rots en ijs te geraken, klom ik nog naar de kerk van de Heilige Drievuldigheid. Terug beneden wentelde ik me in zelfverwennerij. Na dagen slapen bij mensen thuis gunde ik me een prachthotel met hamburgers, frieten, Kazbek-uitzicht, sauna en zwembad. Verwacht van mij morgen dus geen recordrit. Ik vang hier net geruchten op dat het leven meer is dan fietsen alleen.



Dag 10: “Rustdag” in Kazbegi


Aan de top van de Kazbeg haakte ‘s morgens een wolkentoefje alsof de slapende vulkaan gewekt was. Drie vrouwen in niqab waren de andere vroege vogels aan het uitgebreide buffet. Toen m’n digitale krant bijna uit was, stroomden ook Russische families toe. De eersten ontsnapten aan het warme woestijnweer; de tweeden aan het politiek klimaat in hun thuisland. Ik was blij dat ik hier was zonder ergens voor te hoeven vluchten.

Ik wou vandaag tot rust komen, maar dacht dat een korte fietswandeling tot de grens met de Russische deelrepubliek Ingoetetie geen kwaad kon. Ik deelde die weg door een valleipijpje met een colonne vrachtwagens uit Kazachstan, Kyrgizistan en andere landen met fietsonvriendelijke chauffeurs waar m’n zoon nu zonder fiets op reis is. Het leeuwendeel van de camions kwam uit Turkije. Klopte het dat zij het handelsembargo met Rusland omzeilen?

Bij een gapende tunnelmond besefte ik dat ik m’n achterlampje vergeten was. Gelukkig kon ik nog klauteren tot de oude weg die als een klifhanger rond de berg gedrapeerd hing. Twintig meter boven mij nestelden plots gieren. Vale gieren volgens m’n vogelaarhulplijn. Minutenlang kon ik eentje recht in de ogen kijken, tot hij z’n enorme vleugels drie keer uitsloeg en gedragen door de termiek wegvloog. Wooow!

Net toen m’n maag begon te rammelen verscheen een wegrestaurant. M’n verwachtingen lagen laag, maar de hartelijke begroeting van de serveerster was een mooi voorgerecht. Ik was blij dat ik niet lispelde en bestelde een overheerlijke chashushuli en een kersendessert dat ik niet snel zal vergeten. De hartverwarmende glimlach van de serveerster en haar enthousiaste uitleg over het eten waren de kers op de taart. Keer op keer zetten ze hier de gast in gast-ronomie!


Pal op de grens met Rusland fonkelde een spiksplinternieuw klooster, met een prachtige bibliotheek en - hoe kan het ook anders? - een uitgebreide wijnkelder. Het parkje errond was het best onderhouden groen dat ik in heel het land heb gezien. Er viel ook geen zwerfhond te bespeuren. Een gloednieuw klooster voor twaalf monniken en wat novicen? Of een prestigeproject op deze geopolitieke scheur? Ik vermoed het laatste. Christelijke grenswachters.

Op de terugweg had ik gehoopt m’n gierenvrienden nog een uurtje te kunnen observeren, maar die waren gaan vliegen. Terug in de stad ging ik naar de kapper. Terwijl ik geknipt en geschoren werd, overpeinsde ik m’n dag. Ik had amper dertig kilometer gefietst en zo veel gezien en gevoeld. Misschien lag het aan de zeemzoeterigheid van de Knuffelrock die in het kapsalon speelde, maar een gelukzalig gevoel overmeesterde me. Dit land is zo rijk en divers. De unieke mix van cultuur, natuur, gastronomie en gastvrijheid doet je om de paar kilometer remmen en maakt van fietsen een feest.

In het avondlicht stroomde precies lava van de Kazbeg. Ik moest denken aan m’n vurige, Georgische kapster in Antwerpen. Ze zal ongetwijfeld blij zijn te horen over m’n avonturen in haar geboorteland. Of ze m’n drie-euro-kapsel ook zou smaken is een andere vraag.


Dag 11: Kazbegi - Ananuri


De laatste dag van m’n fietszakkentocht in Georgië kende twee gezichten: een fantastische gravelexpeditie in de vallei van de Truso en daarna op asfalt de Jvari-pas (2395 meter) op en af. Dit slotakkoord balde nog eens alles samen waarom ik dit land op amper twee weken tijd heel heel diep in m’n hart sluit:


- de natuur: De vallei van de Truso bleek een geologisch wonderland waar rotsen, kalk en zwavel de gekste kleuren en geuren toverden. Een zoveelste hoogtepunt na de steppe, de toppen van de Kaukasus en de gieren gisteren.

- de gastvrijheid: Op het einde van de Trusovallei lag een klooster waar nonnen khinkhali en soep met vleesballen op tafel zetten. Een bende jongens en meisjes was er op religieus zomerkamp en maakte een kakafonie van tamtam, piano, blokfluit, gitaar, gezang, gegibber en kerkbel. De rekening? Betaal gewoon zoveel je kan of wil. Ik kreeg er kippenvel van.

- de cultuur: Overal waar je gaat langs Georgische wegen, kom je kerken, kapellen, kruisen en Stalinstandbeelden tegen. Cultureel hoogtepunt van de dag was het Russisch-Georgisch vriendschapsmonument. Veertig jaar na de oprichting bezetten de Russen twee brokken van Georgië en een groot deel van Oekraïne. De dame van het hotel vertelde me vanochtend nog dat ze het kotsbeu is al die Russische gasten in hun moedertaal te bedienen. Tot zover de monumentale vriendschap.

- de verrassing: Overal waar je gaat langs Georgische wegen, kom je ook gekke dingen tegen. Een bende koeien en varkens die een carwash bezetten langs de E117 of een verdienstelijke poging het Guinness World Record omtertmeestehooiopeenkleincamionneke te breken: je kan het zo gek niet bedenken tot je het ziet passeren.

- het eten: Toen ik vanavond honger kreeg, stopte ik bij het eerste het beste restaurant langs de weg. Een gemengde schotel voorgerechten en vis in koriandersaus. Allemaal even lekker. Op culinair vlak is dit land een hoorn des overvloeds. De kwaliteit van het fruit, de groenten en alles wat ze daar mee maken is ongekend. En dan zwijg ik nog over de wijn…

- het reisgemak: Toen ik op zestig kilometer van Tbilisi uitgefietst was, stopte ik bij een taxichauffeur met de vraag of hij mij en m’n fiets door het verkeersinfarct van de hoofdstad kon voeren. Uiteraard kon dat. Fiets in de koffer en weg. De rit zelf was wel veruit het gevaarlijkste wat ik deze reis al heb gedaan. Gelukkig was de taxi een van de weinige voertuigen waar nog een bumper aan hing en maakte de chauffeur ook tijdens het inhalen op het andere baanvak bij elke kerk een kruisteken. Dat gaf toch een minimum aan vertrouwen.

Sta me toe te eindigen met een woordje van dank. Aan jullie, beste lezers, om me aan te moedigen m’n gedachten uit te schrijven en daardoor veel meer stil te staan bij de dingen. Aan de fietsbroers om er last minute voor te zorgen dat ik hier ben geraakt met een fiets en fietskoffer die me geen moment in de steek hebben gelaten. Aan alle Georgiërs om me uit te lachen wanneer ik m’n fietsslot bovenhaalde. Aan m’n lever om ook de piekdebieten chacha en wijn te trotseren. Aan alle honden om - ondanks die drie stenen in m’n achterzak en soms ook wel pas na wat aandringen - poeslief voor me te zijn. En uiteraard aan Nino, Nina en al die andere Nana’s die me op een onvergetelijke manier onderdompelden in een warm bad van verwelkoming. Duizendmaal dank! Didi madloba!


Tekst en foto's: Nick Schuermans

bottom of page